Draagbalken: de pijpbeenderen
De pijpbeenderen in je lichaam hebben een heel specifieke vorm. Aan de uiteinden
zijn ze verdikt met een grote knobbel. Naar het midden toe worden ze steeds
dunner.
Dat is zo gegroeid naar aanleiding van twee tegenstrijdige eisen:
- Enerzijds
moet het bot stevig zijn om grote krachten op te vangen.
- Anderzijds mag het
niet te zwaar zijn omdat anders de bewegingsmogelijkheden beperkt worden.
Ook de bouw van het bot verschilt bij vergelijking van de uiteinden en het tussenstuk. De uiteinden van de pijpbeenderen zijn relatief massiever (gevulder). Ze zijn gevuld met een groot aantal beenbalkjes, het spongieus bot. Het tussenstuk is een soort buis met beenmateriaal aan de buitenkant, maar niet in het centrum.
De botten hebben zich zodanig ontwikkeld dat er op een heel efficiënte manier met beenmateriaal
wordt omgesprongen. Er zit alleen beenmateriaal op de plekken waar dat echt nodig is en waar de
grootste krachten moeten worden opgevangen. Aangezien bij de dijbenen de grootste krachten
worden uitgeoefend op de uiteinden, dus waar de dijbenen scharnieren met het bekken en de knieën,
zijn er op deze plekken het dikst en het meest massief.
Bot bestaat uit een harde buitenkant van kalk en fosfor, en een sponsachtige binnenkant, levende
botcellen, bloedvaten en zenuwen. Binnen het bot ligt de mergholte die botmerg bevat. Hier worden
nieuwe bloedcellen aangemaakt. Botmerg is van levensbelang want de rode bloedlichaampjes
vervoeren het zuurstofgas door het lichaam, de witte bestrijden ziektekiemen en de bloedplaatjes
zorgen voor het stollen van het bloed. Bovendien slaan botten levensbelangrijke mineralen op
waardoor ons lichaam kan functioneren. Zo ligt 99% van de kalk in ons skelet opgeslagen.
PAV-mindset
Bekijk het filmpje als achtergrondinformatie en voer dit experiment eventueel in de klas uit.